Teelt
De sojaplant (Glycine max (L.) Merr.) is afkomstig van een wilde peulvrucht uit Centraal-China, waar ze al zo'n 3000 jaar geleden werden gecultiveerd. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden de Verenigde Staten zich tot de grootste producent van soja ter wereld. Echter, door de sterk toenemende vraag naar soja en soja-afgeleide producten aan het einde van de jaren '60, nam de productie in Zuid-Amerika aanzienlijk toe.
Soja is een subtropisch, eenjarig vlinderbloemig gewas dat tot de Fabaceae-familie behoort. De bonen van de sojaplant bestaan voor ongeveer 18% uit olie en 72% uit droge stof, waarvan meer dan de helft eiwitten zijn. Na de olie-extractie blijft sojaschroot over, dat een belangrijke eiwitbron vormt voor de veehouderij. Wat soja bijzonder maakt onder plantaardige eiwitten, is het ‘volledige’ eiwitprofiel: het bevat namelijk alle essentiële aminozuren. Daarnaast is soja goed verteerbaar en rijk aan vitaminen en mineralen.
De sojaplant kan een hoogte bereiken van wel twee meter, hoewel gangbare rassen meestal minder dan één meter hoog blijven. De bladeren zijn drietallig of zelden vijftallig, en in de bladoksels ontwikkelen zich kleine, zelfbestuivende bloemen, die paars of wit van kleur zijn. Na de bloei vormen zich peulen met één tot vier bonen. De bonen zijn doorgaans lichtgeel, maar kunnen ook bruin, groen of zwart zijn, met een hilum (navel) in gele, bruine of zwarte tinten. Voordat de peulen rijpen, verliest de plant haar bladeren.